"Hoe lang moet jij nog werken?" De nieuwe collega kijkt me nieuwsgierig aan. Het gesprek gaat over de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd. "Ik mag nog wel even", zeg ik lachend. De vijftig gepasseerd geldt voor mij dat ik tot ruim 67 jaar zal moeten werken.
Thuis maakt het allemaal niet meer zo uit of het eten om zes uur op tafel staat. Beide dochters het huis uit en echtgenoot heeft ook interessante werkzaamheden. Als hij onverwacht wat later thuiskomt, lees ik gewoon eerst even de krant. Of maak mijn eigen werk af.
En toch knaagt er iets. Als we met elkaar hebben afgesproken dat we pas met 67 met pensioen gaan, en als we nu met elkaar vaststellen dat het heerlijk is om - ook als je ouder dan vijftig bent - zinvol bezig te zijn en je te blijven ontwikkelen, hoe kan het dan dat er zo veel vijftigers zo lang op zoek zijn naar nieuw werk? Of dat veranderen van (vast) werk bijna niet meer tot de mogelijkheden behoort? Als we als maatschappij verwachten dat we ten minste tot 67 jaar werken, biedt diezelfde maatschappij dan wel voldoende mogelijkheden óm te werken? Overheidscampagnes met John de Wolf geven een mooie aanzet om werkzoekende vijftigplussers aan te nemen. Maar de overtuiging moet echt vanuit het hart van een organisatie komen.
Een rijke werkervaring én alle tijd van de wereld. Bereidheid tot flexibiliteit in houding en zelfs in salariëring. Jonge collega's mogen ons bij de les houden (graag zelfs!). Ideale werknemers. Toch?